Redactie | 13 Mei 2004Sfeer, licht, klank en geur van de stadsnatuur
‘Wanneer ik met gespitste zintuigen door de stad loop, komen de verhalen vanzelf; ik bedenk alleen de woorden.’ Diana Ozon
In veel steden ligt het verleden letterlijk opeengehoopt. Bepaalde perioden zijn prominent aanwezig, andere zijn nauwelijks meer herkenbaar. Maar alle perioden waarin een bepaalde gedachte vorm heeft gekregen, zijn voelbaar. Ik doel niet op monumenten; of ergens een beeldje staat, doet niet ter zake. Het gaat erom dat je kunt bespeuren dat ergens iets gebeurd is, wanneer je door de straten loopt. Plekken hebben een bepaalde uitstraling.
Het merkwaardige is dat je gebouwen kunt slopen of neerzetten, maar dat die uitstraling niet verdwijnt. De geschiedenis blijft, ook al zijn de bijbehorende gebouwen weg; het lijkt alsof een plek om een specifieke invulling vraagt. Of misschien ervaar je het verleden juist vanwege de afwezigheid van bepaalde zaken. Ik begrijp heel goed waarom veel immigranten in Almere en Lelystad willen wonen. Daar heeft geen moord en doodslag plaatsgevonden. In Amsterdam wel, in de binnenstad is dat duidelijk voelbaar. Je ervaart daar ook dat je op een oude terp rondloopt. In Egypte kreeg ik veel meer het gevoel van eindeloos ploeteren, terwijl in Cairo hele wijken zijn waar een woestijnsfeer hangt.
Als kind al ervoer ik de grachten als bijzonder kil, juist op de plaatsen waar ze zogenaamd op hun mooist zijn. In de beroemde Gouden Bocht aan de Herengracht bijvoorbeeld, is de slavenhandel prominent aanwezig. Er heerst een soort doodsheid, een kilte, een gebrek aan eerbied voor het leven en een verheerlijking van de eigen cultuur, gerealiseerd met bouwstenen uit andere culturen. Het is er heel mooi, heel rustig, maar tegelijkertijd is het een soort mausoleum. Pas achteraf begreep ik door de geschiedenis te lezen dat de zeventiende-eeuwse, Nederlandse wereldhandel een soort rooftocht was.
Een ander voorbeeld is het stuk grond tegenover mijn huis. Nu staan er nieuwbouwwoningen, vroeger stond er een enorme loods van de spoorwegen. Op een zondag ging ik daar wandelen en in de loods voelde ik me ineens niet goed, ik kreeg kippevel en zei tegen degene die bij me was: ‘Het is verschrikkelijk, er zijn hier allemaal Hells Angels met van die moffenhelmen op. Hier zijn mensen opgejaagd en vermoord, ik wil hier weg.’ Later bleek in een gesprek met een buurtbewoner dat die loods de plaats was waar alle joden uit heel Nederland voor hun deportatie verzameld werden. Ik had wel pothelmen gezien, maar kon die niet goed plaatsen en dacht daarom aan Hells Angels, want wie anders draagt tegenwoordig nou zo’n helm. Ik wist toen nog niet dat ik iets zou kunnen zien dat in het verleden had plaatsgevonden. Maar dat kan wel degelijk. Een dergelijke ervaring is onnoembaar, maar het kan iedereen overkomen die wat loopt te lanterfanten op zo’n plek. Je moet je natuurlijk wel openstellen voor dit soort indrukken, dus niet denken aan wat je allemaal nog moet, wat je vanavond moet eten of hoe je schoenen zitten. Je moet alle domme, menselijke beslommeringen naast je neerleggen.
Wat ik doe, is vergelijkbaar met de mensen die met een bliepertje langs het strand lopen, op zoek naar geld en andere waardevolle zaken. Wanneer ik met gespitste zintuigen door de stad loop, komen de verhalen vanzelf; ik bedenk alleen de woorden. Het gaat niet om het heden. Alles wat ik nu zie, is slechts een tijdlaag waar ik doorheen kan kijken. Verschijningsvormen zijn vergankelijk, het beeld dat ik van dit moment heb, zal veranderen, maar aan het karakter van de plek zelf verandert niets. Het feit dat ik een man zie met een handkar of met een supermarktkarretje, is niet meer dan visuele ruis, die ik kan wegfilteren. Met mijn ogen dicht mag het voor mijn gevoel niet meer uitmaken of ik 35 jaar oud ben, 61 jaar of 86; hetgene wat ik zoek, was er altijd al.
Ik probeer me voor te stellen hoe het is om blind te zijn. Ik stel me de klank van het seizoen voor en de geur van het uur. Hoe ver draagt het geluid, hoe verhoudt de luchtvochtigheid zich tot de temperatuur? Ik heb geen kalender en draag geen horloge. Toch weet ik altijd tot op het kwartier precies welke dag en hoe laat het is. Iedereen die zich instelt op zijn zintuigen, kan in de stad ruiken hoe laat het is aan de manier waarop geuren ‘loskomen’. Doordat de zon een bepaalde tijd op het asfalt heeft geschenen. Of doordat al die mensen op een kluitje bepaalde geuren produceren. Ze koken, ze wassen, ze doen van alles. Dat is de stadsnatuur.
Een namiddag in Amsterdam in oktober heeft een typische geur, die je als kind haarfijn doet aanvoelen dat het vijf uur is en dat je naar binnen moet. De geur van deze generatie heeft een ondertoon van sinaasappels en koffieprut, maar waarschijnlijk zijn veel van de geuren in de stad helemaal niet veranderd met de generaties. De geur van water bijvoorbeeld, of die van de grachten, die sterk verschilt van die van een rivier.
Al deze factoren en nog veel meer andere, bewuste en onbewuste, bepalen de geest van een plek. Gevels zijn in feite niet meer dan decorstukken: ze kunnen die geest versterken of niet. Daarom is het zo jammer dat veel architecten niet ter plaatse bedenken wat ergens gebouwd moet worden, maar achter hun tekentafel. Een plek houdt niet op bij een gevel, hij loopt dwars door de gebouwen heen. Je kunt niet zomaar ergens op een willekeurige plek een goede, aangename sfeer scheppen. Het is ergens goed toeven - of niet. Een Indiër zou zeggen dat sommige plaatsen karmatisch fout zijn.
De reden daarvan valt soms moeilijk met feiten te staven. Het is aan de dichter om alles wat hij niet begrijpt maar wat zich opdringt te bekijken, van het allerkleinste kruimeltje op de grond tot het allergrootste - en alles daar tussen in. Hij tilt het onderbewuste naar het bewuste toe op de manier die de oude Grieken muzis noemen - door te zeggen: laat maar komen.
Interview met Diana Ozon door Ineke Schwartz
Een Stadsbibliotheek Van De Zintuigen, Stichting Vedute, 1996.
Het bijbehorende kunstwerk van Diana Ozon bevindt zich te Rotterdam in het Museum Boijmans Van Beuningen in de collectie Vedute:
nr. 0051/25.01.95 - Diana Ozon - Zonder Titel
Het kunstwerk stelt een braak liggend bouwkavel voor. De ruimte is leeg, geheel doorzichtig, en bestaat doordat hij is afgebakend door de belendende wanden. Op één van die afgebladderde muren staat het gedicht Stadboek, hier speciaal voor geschreven. De zijden kunnen ingevouwen worden waardoor het geheel als een boek kan worden dichtgeslagen en in een archiefdoos past. De kunstenares/dichteres heeft gebruik gemaakt van gemengde techniek waaronder spuitbus, fotokopie en constructieplaat.
Meer: Media Over Ozon