Redactie | 22 Augustus 2005Krakatau 33
Ik probeer voor iedereen verstaanbare poëzie te schrijven
Interview met Diana Ozon
Na twaalf jaar van stilte is onlangs de bundel Bronwater van Diana Ozon (Amsterdam, 1959) verschenen. Reden voor twee redacteuren van Krakatau om Ozon te interviewen.
Diana Ozon staat nog steeds bekend als punkdichter. Zelf moet ze niet veel hebben van die zelfgetimmerde hokken. Ik ben gewoon dichter hoor. Mijn nieuwste kick is het schrijven van natuurgedichten, vertelt Ozon in haar woning te Amsterdam West. Wanneer haar een vraag gesteld wordt, is ze niet meer te stuiten. Het ene antwoord levert zoveel associaties op voor nog meer antwoorden en anekdotes, dat het soms lastig is om Ozon te onderbreken of af te remmen. Haar hele geschiedenis komt aan bod. Van haar eigenbeheer debuut Achttien gedichten voor een achttien jarig meisje via Hup de Zee en haar autobiografische tourdagboek Ozon Expres via de schelmenroman Kraker Jack tot aan Bronwater.
Ontstaansproces
Mijn poëzie schrijf ik aan de keukentafel. De keuken is van oudsher een vrouwenplek, daar hangt geen machosfeer. Hoewel tegenwoordig mijn vriend kookt, beschouw ik het nog steeds als vrouwendomein. Het schrijft ook prettiger omdat er niet de boekenkast met wereldliteratuur in mijn nek hijgt en er geen computerbeeldscherm met werk en deadlines knippert. Ik schrijf ingevingen op tot er uiteindelijk een geheel ontstaat, waar ik dan aan ga schaven. Als ik een gedicht in opdracht moet schrijven, dan ga ik niet zitten en iets forceren. Ik ben er wel de hele tijd mee bezig. Ik sta er zelfs mee op. En soms dan komt het ineens. Sta ik onder de douche en ren ik naakt naar mijn schrijftafel om een strofe op te schrijven.
Geboren dichter
Als vier jarige analfabeet zong ik al zelfbedachte liedjes en maakte ik al rijmpje. Mijn moeder heeft die verzen opgeschreven. Een voorbeeld hiervan is:
De zon schijnt
Puf puf puf
O wat brandt mijn keel
Ik wil wijwater
Had ik natuurlijk net gehoord over wijwater. En in mijn kinderlijke onschuld dacht ik dat het een soort wondermiddel was. Daarna leerde ik al snel versjes uit mijn hoofd. Volksrijmpjes en Annie M.G. Schmidt dat soort werk. Daarbij werkte mijn vader bij een uitgeversmaatschappij, dus ik vond het heel normaal dat mensen boeken maakten. Er ontstond bij mij al vrij vroeg het idee dat ik het onderwijs in zou gaan en in mijn vrije tijd boeken zou schrijven.
Na mijn middelbare school sloeg mij de schrik om het hart. Ik wilde niet na mijn schooltijd weer op een school gaan werken. Ik had juist zon hekel aan school. Ik wilde liever als bohémien leven. Ik was al op vijftienjarige leeftijd verslaafd geraakt aan het werk van Charles Baudelaire. Er moest een ander bestaan mogelijk zijn, dan dat van het burgerlijk leven. Met een vriendinnetje ging ik veel naar musea en het theater. We waren nog te jong voor de Melkweg en Paradiso, waar mensen dronken werden en aan vrije seks deden. Wij gingen daarentegen naar de film. Zagen we films van Federico Fellini en Franse film noir. Krijg je ook een grimmig wereldbeeld van. Maar dat vonden mijn ouders niet erg, want die hadden de oorlog meegemaakt en daar wordt je wereldbeeld niet rooskleurig van.
Ik ging dus naar de Rietveld academie om kunstenaar te worden. Na een aantal weken gaf ik in eigenbeheer de bundel Achttien gedichten voor een achttien jarig meisje uit. De academie stelde mij toen voor de keus: of doorgaan met de Rietveld of doorgaan met mijn eigen beuzelarijtjes. Ik koos voor het laatste. In 1982 verscheen mijn bundel Laag Bij De Gronds bij Guus Bauer. Op dat moment vond ik me echt een dichter. Al was ik dat natuurlijk eerder ook al in de punktijd.
Doorbraak
In mijn hele carrière waren er aldoor doorbraken. Bijvoorbeeld toen ik in 1977 in het voorprogramma van een punkbandje mocht staan, was dat voor mij een doorbraak. De officiële datum van mijn doorbraak staat nu op 1982. In dat jaar kwam Laag Bij De Gronds uit, sta ik in Bulkboek met de popdichters en draag ik voor op de Nacht van de Poëzie.
De 50ers waren in die tijd de gevestigde orde. Daaronder waren dichters bezig zoals ik. In die tijd kwam ik bijvoorbeeld al mensen tegen als F. Starik en Erik Jan Harmens. Wij hadden een breed scala aan mogelijkheden om ons te profileren. Optreden was een van die mogelijkheden. Optreden is altijd heel belangrijk voor me geweest. Voor het dichten deed ik aan amateurtoneel en later zat ik in punkbandjes.
Het traditionele poëziepubliek was ouder dan ik. Er werd heel intellectueel en gewichtig gedaan over poëzie. Zij waren belezener en belegener. Pas na mijn doorbraak in 1982 kwam ik in aanraking met een jonger publiek in de jongerencentra. Zij waren heel blij met mij, want er was eindelijk een dichter die ze konden begrijpen.
Ik houd wel van die culturele wisselbaden. De ene dag draag ik voor in een galerie en de andere dag in een kraakpand. Toch zit ik liever in mijn eigen inspiratiebron dan dat ik wat ik vrees een stroopsmeerder word. Bij tijd en wijle is een vertalerssymposium wel interessant en de mensen zijn zeer beschaafd en vriendelijk en ook daar vloeit de wijn rijkelijk en als iedereen dichter zou zijn, zouden er geen oorlogen meer zijn, maar het blijft zo salonesk. Ik ben bang dat ik mij daar teveel zou gaan wijden aan mooi schrijverij, teveel voor het eigen gilde en daardoor losraak van de rest van de wereld.
Het verdere verloop
Ik heb veel gereisd door Afrika, onder andere Marokko en Algerije. Dat waren mijn tropenjaren. Ik overwoog zelfs op een gegeven moment om te emigreren. Ik voelde me maatschappelijk betrokken bij de wereld om me heen. Die toon is ook altijd in mijn dichtwerk terug te vinden. Ik dacht eraan om in Afrika journalistiek werk te gaan doen. Uiteindelijk kwam ik toch weer in Nederland terecht.
Toen Guus Bauer stopte, zat ik zonder uitgever, maar ik had wel het manuscript van Hup de Zee klaarliggen. Ik overwoog om die weer in eigen beheer uit te geven, maar Benn Posset ried mij aan om mijn manuscript naar Jos Knipscheer van Uitgeverij in de Knipscheer te sturen. Twaalf uur later hing Jos Knipscheer al aan de lijn met de mededeling dat hij Hup de Zee wilde gaan uitgeven. Verder kwamen bij Uigeverij in de Knipscheer De Ozon Expres en Kraker Jack uit. In 1993 verscheen mijn laatste reguliere uitgave Stad Sta Stil bij die uitgeverij als Globe Pocket. Daarna bleef het 12 jaar stil. Op persoonlijk vlak was het een onstuimige tijd: mijn relatie werd verbroken, een huisgenoot verdween spoorloos in de Alpen, ik onderging een aantal hevige operaties en een nieuwe relatie diende zich aan. Dat ging me allemaal niet in de koude kleren zitten. Toch heb ik niet stilgezeten in die 12 jaar. Ik kon nog teren op mijn oude roem en heb mezelf met optreden in mijn onderhoud kunnen voorzien. Daarnaast was ik me gaan bezighouden met compoëzie op het Bulletin Board System (BBS), een voorloper van het huidige internet. Ik was ook de eerste dichter die wereldwijd een lezing gaf op het internet. Daar heb ik toentertijd nauwelijks ruchtbaarheid aan gegeven. Ik vond het voornamelijk gewoon een leuk experiment, zonder te beseffen hoe uniek het was.
Bronwater
De dichters Bart FM Droog en Tjitse Hofman hebben mij aangespoord om weer een bundel uit te geven. Ik had al een hoop werk klaar liggen. Bronwater is een selectie van het werk dat ik in de afgelopen 12 jaar heb geschreven. Een constante factor in mijn werk is het realisme met oog voor het absurdisme. Ik heb altijd geprobeerd verstaanbare poëzie voor iedereen te schrijven. Ik wil een taal spreken die iedereen verstaat. Ik heb weleens hermetische gedichten geschreven. Ik zat toen in Delphi bij de Parnassus, schreef ik over Apollo en zo, maar dat waren vingeroefeningen. Mijn gedichten moeten vertaalbaar zijn. Het is geen truc, anders had ik nu wel geweten hoe je een goed gedicht kan schrijven. Ik heb een eigen toon, een flow, een beat, zoals elke dichter zijn eigen persoonlijke toon heeft. Als ik schrijf dan tik ik altijd de maat met mijn vingers mee. Ik ben nooit bezig geweest met het schrijven van therapeutische poëzie. Ik schrijf gedichten in eerste instantie voor mezelf, maar anderen moeten er ook iets aan hebben. Daarom vind ik het gesproken boek voor onze blinde medemens ook zo belangrijk. Ik heb nog veel gedichten op de plank liggen. Een volgende bundel zal niet zo lang op zich laten wachten.
Peter de Groot en Daniël Dee
In nummer 33 staan gedichten van Diana Ozon, Jan Baeke, Erik Jan Harmens, Alied van der Meer, Ruth Lasters, Hilde Pinnoo, Sander Meij, Wouter Godijn, Els Moors en Bas Belleman.
Interview met Diana Ozon. Recensie van Ilja Leonard Pfeijffer's In de naam van de hond door Daniël Dee. Recensie van Erik Jan Harmens' Underperformer door Lucas 'Laherto' Hirsch. Bijzonder beeld van Roel van Tour en Robert Rosenau. Illustratie van Johan Kleinjan. Aforismen van Peter de Groot. Vormgeving door De HuMobisten.
Zie ook: Bronwater
en: Media over Ozon