Diana Ozon | 15 Oktober 2017Ton Lebbink 1943-2017
Ton Lebbink was drummer van Lulu Zulu & the White Guys. Ze repeteerden in de voorkelder van Sarphatistraat 64. In 1978 werd daar punkclub DDT666 geopend en de oefeningen veranderden in concerten. Als portier van Paradiso, toen nog benut als jongerencentrum, liet hij soms punks binnen zonder kaartje. Beveiliging van bands was destijds een van de portiersklusjes en zo stond hij op woelige avonden op het podium als bouncher. Zijn vrouw Christine en haar zus werkten achter de bar. En ze waren de achtergrondzangeressen van Lulu Zulu & the White Guys.
Zijn volgende band werd Mecano die na de sluiting van DDT in de kelder van Paradiso repeteerde.
Ton verdiepte zich in de ritmebox -een nieuw instrument- en ging solo met zijn eigen gedichten op deze elektronische klanken. Eerst op talentenjachten in Paradiso, daarna als opvulling in de programmering maar spoedig boekbaar voor andere poppodia, café’s, zalen en festivals.
Hij bracht inmiddels zijn poëzie als een performance, een show met wit tegenlicht, een rookmachine, stroboscoop, backingtapes en strak ritme. Achter de microfoon op de maat meestappend en gebarend in zwarte lange leren portiersjas en pilotenbril, en in een zwart pak. Ton nam René Poestkoke die Blessure Records oprichtte tot manager en trok door het land. Bij Blessure bracht hij in 1983 een single Wat een Klasse met voetbalpoëzie uit, bij het label Ariola 2 LP’s: Luchtkastelen in '81 en Hongerwinter en de single Lidwoorden in '82. Hij kwam in de hitparade, in popprogramma’s op radio en tv, en werd nog meer geboekt.
Uitgeverij Guus Bauer gaf in 1981 Lebbink’s bundel Luchtkastelen uit en nam 3 gedichten op in de bloemlezing Lettergreep. Bulkboek nam hem op in De Popdichters en op de gelijknamige videoband die naast een hit in jongerencentra ook werd gebruikt in het onderwijs. Poëzie werd stoer. Een generatie groeide met Ton Lebbink op. (tekst gaat hieronder verder)
Na een paar jaar was hij het zat als schnabbelende ster altijd onderweg te zijn. `Ik heb de markt afgeroomd,’ zei hij en begon een sportschool -fitness was hip halverwege de jaren 80. Op de weg was hij sindsdien te vinden in sporttenue trimmend of op de racefiets. Hij was gestopt met zijn portierswerk en in de uitgaanswereld kwam hij vrijwel uitsluitend nog in de buurtkroeg Café Helmers waar men een liefde voor dichters had. Vanaf 2000 wist Lisan Lauvenbach hem over te halen ieder seizoen een keertje voor te dragen bij Dichters in en uit Helmers.
Hoewel hij verder niet meer optrad schreef hij wel door. Na de komst van internet mailde hij zijn korte gedichten naar de vrienden in zijn adresboek. In 2010 haalde Nanne Nauta hem over een bij Uitgeverij Cru een bundeling uit te laten komen van deze gedichten getiteld Ik hou mijn hart vast’. De presentatie in de kleine zaal van Paradiso deed hem goed en even leek het een comeback maar daar had Ton geen zin in. De rookmachine en de ritmebox bleven weg. Incidenteel droeg hij weer voor in dichterscafés en 2012 werd hij door stadsdichter Menno Wigman uitgenodigd voor een avond in De Balie met `vergeten dichters'.
Het Vlaardings Jenevergezelschap o.l.v. Peter Joore herontdekte hem en zorgde voor een gestage update via FaceBook en in de Vlaardinger. Af en toe werd Ton nog door andere media genoemd of geraadpleegd: altijd over punk en Paradiso. Zelden over zijn muziek en gedichten.
Ton Lebbink heeft geen onderscheidingen of prijzen voor zijn baanbrekende werk ontvangen: poëzie van stoffige zolders naar doorzweette jeugdpodia brengen en zo het pad te effenen voor toekomstige optredende dichters. Zoals hij in 82 al zei: `Geschiedvervalsing is alleen geschiedvervalsing als ze het merken'. Niemand had door dat Lebbink zich in een paar jaar tijd volledig had uitgewrongen voor de poëzie.
Sommigen kennen hem nog van zijn hit Voetbalknieën, zijn lange opsommingen op strak ritme: Japan Neepan (…) Nederland Jaderland. Dat was Ton Lebbink maar hij was vooral de man van de scherpe jaren 80 observaties zoals ‘Donker is de Kalverstraat. Een defensieve straat. Aan een paal verboden te, parkeren, een fietswiel aan een ketting. En `Het jochie neemt een spiegeltje, een envelopje, en het kindje speelt niet meer.'
In 2013 schreef Ton Lebbink mij een bondige metafoor als terugblik in de vorm van een gedicht. Tekenend voor Ton’s latere jaren is de bescheiden manier van signeren met een kleine letter.
Ozon,
Wij samen.
De ratelslang en de rookmachine.
Schouder aan schouder.
Jij fietste rechtdoor.
Ik stak mijn hand uit.
Jij riep “Ton!”.
Ik riep “Ha!”.
Jij bloemetjes op je stuur.
Ik mondhoeken in mijn oren.
ton
Bedankt, Ton Lebbink (1943-2017)
Zie ook De Vlaardinger
en Nederlandse Poëzie Encyclopedie