Redactie | 11 April 2025Zicht - 750 Jaar Amsterdam
‘Kijk waar je loopt.’ Zie naden tussen tegels, metalen deksels in het trottoir. Benen, heel veel benen waarvoor je op moet passen. Ook uitkijken voor auto’s, karren, rijwielen. Zelfs als ze nog niet vlakbij zijn. Zo groei ik op.
Nu slenter ik met een grijper langs de vloedlijn van mijn straat. Brokken piepschuim behoed ik voor de vaart naar zee. Die begint aan de kop van de straat bij de gracht. Het plaveisel is omzoomd met tekens van leven: blik energiedrank, een zakje van een croissant. Ik schatzoek afval. Een buitenkind vindt nootjes. Strandmensen rapen schelpen. Mijn ogen zien al een leven lang schitterende scherven van koplampen en achterlichten.
De stoep is niet meer dezelfde als toen ik hier mijn weg leerde vinden. Hij ziet er doorleefder uit. Ik ook maar ben niet van materie veranderd. Dit plaveisel is nieuw. Nostalgisch bedoelde retro keien historiseren de omgeving tot een authentiek ogende beleving. Het heeft iets kneuterigs waar juist het tijdsgewricht weer verhardt.
`Onder de straatstenen ligt het strand’ zegt een studentactivist in de jaren zestig. Tien jaar later schrijft iemand op de blinde muren om de strijd te laten herleven: `onder het asfalt ligt het strand’. In oude volkswijken rusten onder het wegdek de klinkers. Begin vorige eeuw als eersten geteerd. Opdat men ze niet meer kan gebruiken als munitie. Dieper beneden die pek liggen oude fundamenten. Verloren spul, afval, botten van wie voor ons waren en resten van wat ze aten.
Aan het hek van een bouwput turen toeschouwers. Achter het gaas gevangen in eigen tijd. Handgemaakte middeleeuwse bakstenen steken uit modderig zand. Straks ligt er een nog niet vrij gegeven betonvloer overheen. IJzeren staken priemen, jonge loten van wat veel hoger zal spruiten. De kuil moet weer dicht, vlakte bebouwd, wanden aaneen gesloten. Een front waarachter leven opnieuw post zal vatten.
Het is nooit af. Telkens wordt hier vertimmerd. Bouwvakkers werken aan de puzzel. Hij bestaat uit woningen, winkels, scholen, kroegen, theaters, musea, gebedshuizen, universiteiten, hospitalen, hotels. Als het heien stopt, bonkt nog muziek. Kerkklokken galmen. Motoren dreunen. Weekendklussers gaan door. Ieder neemt een stuk onder handen. Elke gevel een apart project, afzonderlijk ingedeeld. Daklijsten verspringen. Grond is kostbaar. De straten zijn smal. Zijstraten nauw. Enger de stegen. In het vlechtwerk van gangen hier en daar poorten naar verscholen hofjes. Open pleinen met zicht op de wirwar aan daken. Schuin weglopende straten, sommige met taartpuntige huizenblokken. Doorkijkjes tonen meer daken. Dakkapellen met hijsbalken, borstweringen met pinakels, opbouwen met terrassen, schoorstenen, torens, masten.
Boven dit alles de wolken: voortgeblazen besneeuwde bergtoppen. Steeds veranderende horizon. In dit vaste landschap lijkt de bebouwing zelf een gevaarte wat langs de lucht beweegt. Bovenin de cockpit van een planetarium dat het tegendeel bewijst.
Het geheel is opgetrokken uit van overal ter de wereld aangevoerd materiaal. Stevig omkranst door een hoge rand van flats. Kantoren en bouwkranen die het oude als een nest omvatten. Een moderne vesting van glas, ijzer en beton beschermt het leven. Houdt het platteland tegen. Wat eigenlijk steeds verder opgeslokt wordt. Aan de buitenrand verblijven in een telkens uitdijende cirkel opslagloodsen, fabrieken. Daartussen wagens, hutten, tenten op landjes. Het is er altijd een paar graden kouder.
Uit die streken komt het water. Via rivieren, kanalen vertakt het in grachten. Daar mondt het uiteindelijk in havens. Redes liggen langs kades vol gebouwen op versteende oevers. Boten schurken tegen de kaai. Schepen deinen aan loopplanken. Over alle water bruggen.
Langs de wallen bomen. Kruinen vormen groene aderen. Ze leiden naar vitale organen. Parken met kastanjes, platanen en fonteinen. Dromerige wijken vol schoonheid van weleer. Bloemen staan op tegelschilderingen. Ze worden afgebeeld in smeedijzeren en houten ornamenten. De binnentuinen zijn nog niet helemaal dichtbebouwd.
Sporadisch priemt een populier boven alles uit. Een levende groet wuift. Ver daaronder bewoners die je woordloze blik met een knik of met een enkele kreet beantwoorden. De ouden zowel als de jongeren. In elk buurtje klinken kinderstemmen uit hoekjes. Katten zitten in vensterbanken. Vogels strijken neer op richels. Planten in bakken en potten geven natuur. Ingebed in steen als alle leven hier.
Het is een komen en gaan van mensen. Er wordt gehandeld. Het is nu of nooit. Overal hangen affiches. Rumoer van stickers en graffiti. Lichtreclames schreeuwen om aandacht. Etalages lonken. Restaurants geuren. Terrassen, barretjes en kroegen hebben nog net genoeg plek voor je. Hier werken snelle mensen. Pak je kans want die is zo voorbij.
Uit straten en stegen klinkt een stille grondtoon van wat ook was. Het verleden is er voelbaar. Zwijgend vertellen deze plekken over rijkdom, armoede, rampen, oorlog, strijd, eensgezindheid. Alles wat er was is verenigd in een sfeer. Deze verdwijnt niet, wil niet vervluchtigen. De geschiedenis kleeft vet aan deze plaats. Hij zit onder en op het vel van de bewoners. In de aderen van nakomers pompen met bloed doorgegeven tranen en zweet. Het stroomt voort. Leeft overdrachtelijk in verhalen. Beklijft via bibliotheken en gedenktekens. We staan erbij stil. Herdenken met monumenten en bijeenkomsten.
Dagjesmensen en andere gasten gaan er vaak aan voorbij. Ze zijn verwonderd en uitgelaten over de schoonheid van deze omgeving. Met trots werk ik er aan mee. Dit is mijn thuis. Ik weet overal namen, ken in alle buurten verhalen.
`Kan je wat vertellen,’ zegt de buurvrouw, `daar in het onderhuis zat de kolenboer’.
`Heb alleen de radiozaak op de hoek nog meegemaakt.’
`Toen kwamen de junkies en de krakers.’
`Nu beter?’ Ik raap een lachgaspatroon op en een paar lege ballonnen.
`O, was dat het gedoe vannacht. Ook leuk.’
Van ontelbaren zien we wat ze hebben gebruikt. Er is weer gesnaaid, gerookt, gebroken, gekotst en beplast. De buren en ik rapen het vuil voor onze deuren weg. Spoelen restanten van andermans feest en nachtleven naar straatputten.
De ramen worden gelapt. Zodat de huizen elkaar weerspiegelen. Voorbijgangers bewonderen zichzelf in vensters. Even zijn ze stralend middelpunt. Levende juwelen gevat in omlijsting van muren. Wanden lopen over in straten, alles sluit aaneen tot een stenen geheel. De hoop waaraan we doorbouwen. We onderhouden hem met onze eigen handen.
Diana Ozon
Gepubliceerd in de verzamelbundel Stadsleven bij uitgeverij Passage, ISBN 9789054524007
